FAQ vraagbaak Relevant

Op deze pagina is een overzicht opgenomen van de veelgestelde vragen aan de Vraagbak externe veiligheid. De vragen zijn geclusterd per thema. Staat uw vraag er niet tussen, dan kunt u u vraag uiteraard zelf stellen aan de vraagbaak. 

Thema Wetgeving

Vraag: Kan na vaststellen van een voorschriftengebied worden gedifferentieerd tussen zeer kwetsbare gebouwen (verplicht) en (beperkt) kwetsbare gebouwen in dat voorschriftengebied?

Antwoord: Als je binnen een aandachtsgebied ontwikkelingen mogelijk wil maken, en ergens ook een basisschool moet komen, dan heb je meerdere opties:

  1. Het hele gebied aanwijzen als voorschriftengebied. Dan geldt voor alle gebouwen de voorschriften uit het Bbl en kan men later nog kiezen waar de basisschool precies wordt gebouwd. Dus een soort flexibiliteit, maar met hoge kosten.
  2. Je bepaalt van tevoren waar de basisschool komt en wijst alleen dat kavel aan als voorschriftengebied. Veel minder kosten voor maatregelen dus, maar je moet wel keuzes maken mbt de toewijzing van functie aan locaties.
  3. Een 3e optie die kan, maar wel ingewikkelder procedures met zich meebrengt: je sluit een zeer kwetsbaar object uit en wijst geen voorschriftengebied aan. En als dan de basisschool zich meldt, moet het omgevingsplan op die locatie worden aangepast. Dat is een ingewikkelder procedure en een beetje raar als je weet dat je wel ergens een basisschool moet komen. Maar het kan wel.

Vervolgantwoord: De beantwoording is vanuit veiligheidsoogpunt geschreven. De strikte juridische onderbouwing moet aan een jurist worden voorgelegd. Uitgangspunt is dat de gemeente in het Omgevingsplan regelt wat ze wil regelen met in acht neming van hogere wetgeving. Daar zit ook het antwoord op de vraag. Van rechtswege gelden voor zeer kwetsbare gebouwen en -locaties binnen een brand en explosieaandachtsgebied de verzwarende bouwvoorschriften uit het BBL. Voor kwetsbare objecten geldt dit niet. Dit is een eenvoudiger oplossing dan eerst een voorschriftengebied vaststellen en daarna bepalen dat er toch uitzonderingen mogelijk moeten zijn.

Maar zoals altijd komt de vraag niet zomaar uit de lucht vallen. De hiervoor geschetste oplossing gaat uit van het principe dat alleen extra beschermd moet worden wat minimaal nodig is. Een gemeente kan een hoger veiligheidsdoel hanteren door zowel zeer kwetsbare gebouwen en locaties  als kwetsbare gebouwen en locaties dezelfde bescherming te bieden. Er kunnen echter redenen zijn, anders dan het kale feit dat het een kwetsbaar gebouw of locatie betreft, die afwijkingen rechtvaardigen. Daar komt het omgevingsplan in beeld. Daarin moeten de afwijkingen vastgelegd en gemotiveerd worden. Een vergunningenstelsel kan daarbij behulpzaam zijn.

Blijft ook nog de vraag of de gemeente beleidsmatig nagedacht heeft om (zeer) kwetsbare gebouwen en locaties in beginsel uit een brand- en/of explosieaandachtsgebied te weren. Eigenlijk begint daar het hoogste beschermingsniveau.

Het is allemaal nog onontgonnen terrein, maar wel spannend om mee aan de slag te gaan. 

M.a.w.: als wij voor beperkt kwetsbare gebouwen geen aanvullende bouweisen nodig vinden kunnen we dan ‘ontkomen’ aan die bouweisen in een vastgesteld voorschriftengebied? Zo ja, hoe?

Vraag: Bkl Bijlage VII

A 1a: tanken van LPG. 

Afstand aandachtsgebieden voor het:

  1. brandaandachtsgebied: 60 m vanaf het vulpunt, de bovengrondse vloeistofvoerende leiding en pomp en het aansluitpunt van die leiding; en b. explosieaandachtsgebied: 160 m vanaf het vulpunt en de bovengrondse opslagtank.

De vraag is: wat zijn precies ''de bovengrondse vloeistofvoerende leiding en pomp en het aansluitpunt van die leiding''. 

Als voorbeeld, op de foto: links het vulpunt. Rechts het ondergrondse reservoir. Op dat reservoir is wat leidingwerk te zien. Is dat het bedoelde leidingwerk, zoals genoemd in Bkl VII A 1a? En gelden hieromheen dan ook brandaandachtsgebieden?

Antwoord: LPG wordt vanuit het (ondergrondse) reservoir als vloeistof naar de afleverzuil gepompt.

Hiertoe is een pomp aanwezig in, of boven, het reservoir. Dit kan een dompelpomp zijn of een bovengrondse pomp. Ter plaatse van de bovengrondse pomp komen er dus leidingen (met afsluiters) vanuit het reservoir boven de grond en verdwijnen na de pomp meestal weer ondergronds richting afleverzuil. 

Dat zijn de bedoelde bovengrondse vloeistofvoerende leidingen bij een ondergronds reservoir.

Aan de andere zijde van het reservoir zijn meestal ook wat leidingen en afsluiters te zien. Dit betreft afblaasleidingen die NIET in verbinding staan met de vloeistof maar met de ruimte bovenin het reservoir boven vloeistofniveau (damp). Deze leidingen worden zodoende niet bedoeld.

Uiteraard zijn er ook opstellingen mogelijk waar de leidingen over grotere afstanden bovengronds lopen.

Eén en ander is in Hoofdstuk 8 van de PGS16 (oudere versie) goed uitgelegd. 

Overigens worden in de huidige wetgeving de afstand ook vanaf de leidingen en pomp gemeten. Artikel 5 van de Revi geeft dit aan. Een omissie in dit artikel is dat er geen onderscheid wordt gemaakt in wel of niet vloeistofvoerend. Dit is door het RIVM in 2014 al onderkend maar de regelgeving is nooit aangepast. In het Bkl is dit nu wel correct opgenomen. 

Artikel 5, Revi

  1. De afstanden, bedoeld in de artikelen 2 en 9, gelden tot de gevel van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten en vanaf:
  2. het vulpunt voor LPG, het ondergrondse of ingeterpte, onderscheidenlijk bovengrondse, reservoir, gerekend vanaf de aansluitpunten van de leidingen alsmede het bovengrondse deel van de leidingen en de pomp bij het reservoir en, indien bijlage 1, tabel 1, van toepassing is, de afleverzuil; 

In het Bkl, Bijlage VII is duidelijk aangegeven dat vanaf de pomp en het vloeistofvoerend leidingwerk, een brandaandachtsgebied.

Vraag: De vergunninghouder van een LPG-tankstation vraagt toestemming voor een camper servicepunt op eigen terrein. Dit is inclusief overnachten in die campers.

1. Mag dat binnen de PR 10-6 per jaar? En hoe zit het met het invloedsgebied en/of de effectafstand van het LPG-tankstation?

2. Hoe verhoudt zich dit tot de Omgevingswet?  

Antwoord op vraag 1

In algemene zin geldt dat een dergelijke situatie vanuit het oogpunt van externe veiligheid niet wenselijk is. Personen bevinden zich immers zeer frequent en in theorie zelfs voortdurend binnen de PR10-6 contour (en/of de andere contouren). Een situatie waarin beperkte bescherming tegen brand en/of explosiegevaar geldt.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is in artikel 4, lid 5 bepaald dat het bevoegd gezag bij de beslissing op een aanvraag:

  1.    de bij regeling van Onze Minister (Revi) vastgestelde afstanden tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare objecten in acht neemt, en

  2.    bij die beslissing rekening houdt met de bij die regeling vastgestelde afstanden tot al dan niet geprojecteerde beperkt kwetsbare objecten, indien die aanvraag betrekking heeft op een LPG-tankstation. 

Of de in vraag 1 beschreven situatie is toegestaan hangt af van de beoordeling van zo'n camper servicepunt op eigen terrein (inclusief overnachten in die campers). Voor beantwoording van de vraag is uitgegaan van meerdere campers binnen de contour PR 10-6 per jaar. 

In artikel 1, lid 1, onder l van het Bevi staat dat woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens als bedoeld in onderdeel b, onder a gedefinieerd zijn als kwetsbare objecten. In artikel 1, lid 1, onderdeel b, onder a staat verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden onder de definitie vallen van een beperkt kwetsbaar object. 

De vraag is of een opstelplaats voor een camper gelijk te stellen is aan een "woning, woonschip of woonwagen", zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi. En als dit zo is in hoeverre dit is te beschouwen als een object van een derde. Als op een locatie de mogelijkheid wordt gecreëerd dat daar campers aanwezig zijn waarin wordt overnacht, dan komt dat effectief neer op het creëren van standplaatsen voor woonwagens. Het enige verschil met een reguliere woonwagenstandplaats is, dat de betreffende wagens zeer frequent wisselen. 

Op de webpagina https://www.infomil.nl/@110715/bedrijfswoning-lpg/ wordt ingegaan op de vraag of een bedrijfswoning (lees: woonwagen of camperstandplaats) bij een LPG-tankstation is aan te merken als een beperkt kwetsbaar object en hoe dat zit als die woning is verhuurd aan derden.

Daarbij wordt gerefereerd aan de Nota van toelichting bij het Bevi, waarin wordt gesteld dat "voor de beoordeling of een woning onderdeel uitmaakt van een inrichting de technische, organisatorische en functionele binding doorslaggevend is, niet de juridische".

Een eigen bedrijfswoning wordt in het kader van de milieuregelgeving niet beschermd. In het geval de exploitant van een LPG-tankstation zelf in een eigen bedrijfswoning woont nabij het tankstation, dan wordt deze woning ook niet als beperkt kwetsbaar object beschouwd.

Als de exploitant niet zelf (meer) woont in de woning, maar deze heeft verhuurd aan een persoon die geen functionele, technische of organisatorische binding heeft met het LPG-tankstation, dan geldt dat de bestemming van de woning - zoals aangegeven in het bestemmingsplan - leidend is. Is die bestemming bedrijfswoning, maar wordt deze niet meer gebruikt als bedrijfswoning, dan zijn er twee mogelijkheden:

  1. het bevoegd gezag gaat handhavend optreden
  2. de bestemming van de woning wordt gewijzigd van bedrijfswoning naar (gewone) woning. 

In een situatie waarbij meerdere opstelplaatsen voor campers aan de orde zijn, waarin ook wordt overnacht, lijkt al snel sprake te zijn van een object dat direct vergelijkbaar is met bedrijfswoningen die aan derden worden verhuurd. Immers, de gebruikers van die campers zijn:

-       als klant aanwezig

-       hebben zelf geen technische, organisatorische en functionele binding met het LPG-tankstation

Het bevoegd gezag kan vervolgens tot de slotsom komen dat er sprake is van kwetsbare objecten als bedoeld in het Bevi, binnen de PR 10-6 contour. 

Daarnaast speelt de vraag of een dergelijke activiteit op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Als dat niet het geval is, dan kan het bevoegd gezag daar handhavend tegen optreden.

Antwoord op vraag 2

De invoering van de Omgevingswet leidt niet tot een principieel andere benadering van de externe veiligheid. Dit geldt ook voor het voorbeeld van overnachten in campers op een LPG-tankstation binnen de PR 10-6 contour. Voor verschillende activiteiten die ieder als zelfstandige activiteit binnen de daarvoor geldende wettelijke eisen mogelijk zijn, maar die in samenhang niet wenselijk zijn, zal de beoordeling op aanvaardbaarheid in de toekomst op eenzelfde wijze plaatsvinden. 

Wel zullen de diverse instrumenten waarmee een veilige situatie dient te worden gewaarborgd door de invoering van de Omgevingswet veranderen. Met het Invoeringsbesluit omgevingswet worden immers diverse thans geldende besluiten ingetrokken en vervangen. Dit geldt voor het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit ruimtelijke ordening.

Aanvullend

De invoering van de Omgevingswet leidt niet tot een principieel andere benadering van de externe veiligheid. Dit geldt ook voor het voorbeeld van overnachten in campers op een LPG-tankstation binnen de PR 10-6 contour. Voor verschillende activiteiten die ieder als zelfstandige activiteit binnen de daarvoor geldende wettelijke eisen mogelijk zijn, maar die in samenhang niet wenselijk zijn, zal de beoordeling op aanvaardbaarheid in de toekomst op eenzelfde wijze plaatsvinden.

Wel zullen de diverse instrumenten waarmee een veilige situatie dient te worden gewaarborgd door de invoering van de Omgevingswet veranderen. Met het Invoeringsbesluit omgevingswet worden immers diverse thans geldende besluiten ingetrokken en vervangen. Dit geldt voor het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit ruimtelijke ordening.

Thema Modernisering Omgevingsveiligheid / Omgevingswet

Vraag: In bijlage VII van het Bkl staan diverse milieubelastende activiteiten (MBA) genoemd waarvoor gerekend moet worden. Om inzichtelijk te krijgen voor welke MBA’s het PR of aandachtsgebied berekend moet worden, is (in eigen beheer) onderstaande tabel opgesteld. Hierin zijn de BRZO bedrijven niet meegenomen.  

Vraag 1: Is de tabel volledig?

Vraag 2: Wat verklaart, dat de afstanden uit tabel 3 van de Revi niet zijn overgenomen als afstand tot PR10-6 in tabel B3 uit het Bkl? Het lijkt te gaan om opslag onder bescherming van een blusgasinstallatie of handbediende deluge installatie en om een gemiddelde stofsamenstelling waarin meer dan 5% stikstof zit.

Vraag 3 omtrent activiteit B3/E5: Het bepalen van het stikstofpercentage is bij ministeriële regeling geregeld (zie Bkl toelichting). Waar kan ik die regeling vinden en/of: wat staat er in die regeling?

Vraag 4 omtrent activiteit E3: Wat is het verschil tussen Bijlage VII, onderdeel E, categorie 3.1.b en 3.2?

Vraag 5 omtrent activiteit E9: Hoe moet ik de tekst en de tabel voor het bepalen van de aandachtsgebieden lezen? 

Antwoord op vraag 2

De Revi tabel zegt feitelijk: als je aan de afstanden voldoet, is de situatie acceptabel. Een aantal situaties vinden we echter niet BBT. Voor deze situaties wordt nu gezegd dat gerekend moet worden. In dat geval kun je makkelijker stellen dat een PR van 500 meter niet BBT is, ook is die ruimte er mogelijk op dit moment wel in de RO.

In de Revi tabel worden PR 10-6 afstanden genoemd tot 750 meter (BN2, N>10%, ADR3 kunststof verpakking). Een type blusvoorziening kan best BBT zijn voor een specifieke situatie, maar niet voor alle - bij 5%N worden gewoon vaste afstanden genoemd (is BBT), voor grote oppervlakten en hoge N percentages hoeft het niet BBT te zijn.

De rekenmethodiek is niet aangepast. Het punt is dat de tabellen van conservatieve aannames uitgaan. Als een aanvrager een groot ruimtebeslag op de omgeving wil leggen, kun je van hem vragen om aan te tonen dat hij dat ook echt nodig heeft en waarom hij geen verdere maatregelen kan nemen. In dat geval wil je dus ook dat hij, als hij onderbouwd dat er 12% N is, met 12% N rekent en niet met de 15% waarmee voor de tabel gerekend is.  Bij een vaste afstand is dit moeilijker af te dwingen (want de vaste afstand past toch) dan als er een berekening gemaakt wordt (dan kun je zeggen – “zet die ADR 6.1 maar op de grond” en “geef een onderbouwing waarom je 15% N gebruikt".

Antwoord op vraag 3 omtrent activiteit B3/E5

De REVI verwijst naar de handleiding risicoberekeningen. Hier staat bij het stuk over de opslag (PGS15) hoe het N% berekend moet worden.

Antwoord op vraag 4 omtrent activiteit E3

Voor 95% gaat het over dezelfde chemische stoffen die anders gelabeld zijn. Het Brzo en Bevi gebruikt de CLP (dit gaat over de mogelijke gevaren van een bepaalde stof, ongeacht de fysieke vorm), de PGS15 (en veelal vergunningen van PGS15 bedrijven) gebruikt het ADR (dit gaat over de gevaarsaspecten van een stof bij transport, afhankelijk van de vorm). Deze classificaties komen niet 100% overeen. Een toxische stof in granulaatvorm kan uitgesloten zijn van het ADR (je kunt geen korrels inademen), In de CLP is de stof echter wel geklasseerd omdat de stof ook in poedervorm kan voorkomen. Hetzelfde geldt voor enkele viskeuze brandbare vloeistoffen die uitgesloten zijn in het ADR, maar wel een  CLP classificatie hebben.

Antwoord op vraag 5 omtrent activiteit E9

In de tekst wordt gesproken over LT3, LT4 en GT5. De definitie hiervan wordt in de tabel gegeven. De definitie komt uit “de systematiek voor indeling van stoffen ten behoeve van risico-berekeningen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen”, AVIV 1999 (oftewel de S3b systematiek)

Aanvullend antwoord

Er is ook een lijst (tabel) van het Register Externe Veiligheid beschikbaar waar alle MBA’s in staan (ook Seveso). Deze tabel is op te vragen bij het Ministerie van I&W.

Vraag: De activiteit van het opslaan van waterstof in een tank voor industriële toepassing is niet in een categorie van bijlage VII van het Bkl onder te brengen. Het gaat hier dus niet om opslag ten behoeve van een tankstation. Hoe gaan we hier mee om? Heeft het niet opnemen in het Bkl een reden?

Antwoord

Bij waterstofopslag is er vanuit gegaan dat het meestal gaat om een activiteit bij een Seveso-inrichting. Met het opstellen van regels is hieraan prioriteit gegeven. Wanneer er sprake is van een Seveso-inrichting betreft het een complex bedrijf waar alle veiligheidsrisico's integraal worden benaderd. Dit komt omdat de hele Seveso-inrichting vergunning plichtig is.

Als opslag onder de Seveso drempel plaatsvindt, is dat voor wat betreft PR en GR niet geregeld in bijlage VIII Bkl voor industriële toepassingen. Ook niet onder de huidige regelgeving. Er geldt echter wel een vergunningplicht voor opslagtanks als waterstof onder vloeistof verdicht wordt opgeslagen op grond van artikel 3.22 Bal. Met de vergunning kan een risicoafweging plaatsvinden, zodat uiteindelijk dit toch is afgedekt.

Als waterstof als gas in een tank wordt opgeslagen, valt het onder artikel 3.27 van het Bal. Boven 10.000 kg levert dit op grond van artikel 3.28 Bal een vergunningplicht op waarbij ook een risicoafweging plaatsvindt. Beneden die drempel is er geen vergunningplicht, maar kunnen eventueel maatwerkvoorschriften worden gesteld.

De inschatting is dat er weinig opslagtanks met waterstof zullen zijn die niet vergunningsplichtig zijn. Mocht in de toekomst blijken dat het nodig is aan niet vergunnigplichtige opslag van waterstof in tanks eisen te stellen, dan kan dat alsnog gebeuren. Bij voorkeur via algemene regels in het Bal of eventueel een vergunningplicht. Vooralsnog lijkt daartoe geen aanleiding.

Vraag: In categorie A12 van bijlage VII van het Bkl is de activiteit opgenomen voor het tegelijkertijd opstellen van niet meer dan 3 voertuigen met gevaarlijke stoffen voor < 24 uur en wordt er verwezen naar de veiligheidsafstand uit het BAL. Wat als er een situatie ontstaat waar maximaal 6 voertuigen met gevaarlijke stoffen tegelijkertijd tijdelijk worden gestald. Onder welke categorie valt deze in het Bkl?

Wat geldt er voor het tijdelijk opstellen van meer dan 3 voertuigen bij een bedrijf? Rekenen op grond van het Bkl?

Antwoord

Voor deze categorie (het opstellen van voertuigen met gevaarlijke stoffen, anders dan die uit categorie A12 van bijlage VII van het Bkl) geldt geen plaatsgebonden risico. Er is hier gekozen voor een beleidsneutrale omzetting van het Bevi.

Vervolgvraag:  De opgestelde voertuigen met gevaarlijke stoffen vallen niet onder het Bevi, dat is helder. Maar in A12 van het Bkl moet worden voldaan aan de PR die in het BAL is genoemd. Dat geldt voor max 3 voertuigen. Het stallen van meer dan 3 voertuigen valt niet onder A12 en zou dan niet aan het PR te hoeven voldoen, volgens de gegeven reactie. Dat is vreemd. Het gaat namelijk om een grotere hoeveelheid gevaarlijke stoffen.

Antwoord op vervolgvraag

Het ministerie van I&W geeft aan dat dit onderwerp in aanmerking komt voor een wijzigingsbesluit van het Bkl. Dit wordt nader bekeken door het team dat verantwoordelijk is voor de Modernisering Omgevingsveiligheid. Het voorstel zou dan zijn dat er gerekend gaat worden op grond van Bkl, bijlage VII, onder E: vanwege grote mogelijke diversiteit van toegelaten stoffen op de opstelplaatsen zijn er namelijk moeilijk vaste afstanden te bepalen (wel rekening houdend met mogelijke saneringsgevallen).

Vraag: Waterstoftankstations zijn genoemd in bijlage VII van het BKL. Hierin wordt voor waterstoftankstations alleen rekening gehouden met een brandaandachtsgebied. Waterstof is naast brandbaar ook explosief. Mijn vraag is waarom geldt er geen explosieaandachtsgebied. Denk daarbij aan Kjorbo in Noorwegen.

Antwoord

Aandachtsgebieden worden uit de risicoberekening gehaald. Voor een explosie heb je twee zaken nodig: 1) vertraagde ontsteking van het gas en 2) ophoping van het gas. Aangezien bij waterstof in de methodiek aangenomen wordt dat er altijd directe ontsteking is, wordt er geen explosie berekend. In de PGS 35 worden wel expliciet maatregelen benoemd die ophoping van waterstof moeten voorkomen.Als uit onderzoek blijkt dat dit onvoldoende is, moet in een later stadium mogelijk toch een explosieaandachtsgebied opgenomen worden.

Vraag: In art 5.33 Bkl (12-02-2020) zijn de beperkingen voor het militair explosieaandachtsgebied gegeven.

In dit artikel wordt gesteld dat de A-, B- en C-explosieaandachtsgebieden gelden voor beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties tot de begrenzing. 

Voor de A- en B-explosieaandachtsgebieden is dit correct, maar het C-explosieaandachtsgebied zou volgens het huidige Barro alleen gelden voor gebouwen waarin doorgaans een groot aantal personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig is met:

1°. een vlies- of gordijngevel; en

2°. grote glasoppervlakten.

Levert artikel 5.33 nu een verzwaring voor een nieuwe situatie op ten opzichte van de huidige situatie? Is dit wel de bedoeling van de wetgever geweest?

Er wordt in dit artikel in de beperkingen namelijk geen onderscheid meer gemaakt in de A-, B- en C-zone voor defensie explosieven.

Is het niet logischer dat er een zelfde beperkingenniveau als in artikel 5.29 Bkl wordt vastgelegd? De explosievenopslag voor civiel gebruik komt namelijk wel overeen met het huidige Barro. In een eerdere versie van het Bkl waren de explosieaandachtsgebieden voor civiel en voor defensie wel gelijkluidend.

Antwoord

In de geconsolideerde versie van het BKL van maart 2020 is geen verschil in de eisen voor civiele en militaire opslagterreinen. In art. 5.33 Bkl wordt verwezen naar het eerste lid van art. 5.29 (dat nogal uitgebreid is en veel sub-nummers bevat). Maar hierin staat wel degelijk ook de voorwaarde onder lid 1.c:

-       Binnen een civiel explosieaandachtsgebied C: gebouwen waarin doorgaans gedurende een groot deel van de dag een groot aantal personen aanwezig is met:

  1. Een vlies- of gordijngevel; en
  2. Grote glasoppervlakten

In 5.33 Bkl wordt onder lid 1 gemeld dat artikel 5.29, eerste lid van overeenkomstige toepassing is op militaire explosieaandachtsgebieden A, B, C. Dat betekent dus ook dat het bovenstaande voor militaire explosieaandachtsgebieden C geldt.

Het gemelde in het derde lid van zowel artikel 5.29 als artikel 5.33 gaat over een soort meetinstructie: tot welk onderdeel van de (beperkt, zeer) kwetsbare locaties en gebouwen geldt de grens (in dit geval de grens van het explosieaandachtsgebied). Dus bv. tot de buitenmuur van een aanwezig gebouw.

Thema Gevers

Vraag:  In de handleiding van het GEVERS programma wordt gesproken over de GEVERS-data boom. Waar kan ik deze vinden?

Antwoord

  1. Om het populatiebestand van Gevers te gebruiken dient Gevers zelf geïnstalleerd te worden en uit de vraag krijg ik het vermoeden dat dat nog niet is gebeurd. Dit kan door het te downloaden vanuit https://www.dropbox.com/s/2nivxcb26bo4amy/Gevers2.2Data.zip?dl=0
  2. De versie van Gevers wordt er niet bij genoemd, voor een volgende vraag handig om dat vast te stellen. Ik ga nu uit van de laatste Gevers versie (2.2.1) in mijn antwoord.
  3. De locatie van het populatiebestand zou moeten zijn in de folder: .\Gevers2.2Data\Population
  4. Dit bestand is in te zien / visualiseren via standaard GIS pakketten, zoals bijvoorbeeld ArcGIS of QGIS.
  5. De navigatieboom van Gevers (light) gebruikt het populatiebestand, mits juist aangewezen in de navigatieboom ter linkerzijde (zie screenshot hieronder), voor de groepsrisico berekening en het resultaat daarvan is te visualiseren in tabel- en kaartvorm.
  6. Voor meer informatie verwijs ik naar de Gevers 2.2 Light user manual en het “Gevers voor dummies” rapport.

Thema EV in Ruimtelijke ordening

Vraag: Moet bij de groepsrisico berekening in een bestaand en nieuw bestemmingsplan gerekend worden met de feitelijke situatie en populatie of met de maximale situatie en populatie die het bestemmingsplan mogelijk maken?

Antwoord

Er moet gerekend worden met de maximale situatie en populatie die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Daar vallen ook geprojecteerde objecten onder. 

Voor een nieuw bestemmingsplan is dit vaak wel duidelijk. Voor een bestaand bestemmingsplan is het vaak moeilijker om de maximale plancapaciteit te bepalen. 

Om die reden is het raadzaam om bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor de huidige situatie uit te gaan van de bestaande bebouwing, indien deze al langer ( > 5 jaar) aanwezig is.

Thema RRGS/risicokaart

Vraag: Welke installaties met gevaarlijke stoffen bij een metaalhardingsbedrijf moeten worden geregistreerd in het RRGS (en straks het REV)? Een overzicht met stofnamen is bijgevoegd (zie bij antwoord).

Antwoord

In rood met de antwoorden.

Vraag: In de Revi/Bevi is een uitzondering voor methanol en benzine opgenomen. Valt een insluitsysteem met meer dan 1000 liter methanol en benzine onder E12 van bijlage VII?

Antwoord

In de Revi is geregeld dat insluitsystemen > 1000 l met een toxische vloeistof onder de bepalingen van het Bevi vallen. Voor methanol is een uitzondering gemaakt. Een insluitsysteem met meer dan 1000 l methanol valt niet onder het Bevi. 

Deze uitzondering komt in het BKL niet weer terug, zie BKL categorie E12. 

Als deze stoffen de classificatie hebben waardoor ze als acuut toxisch categorie 1, 2 of 3 onder CLP vallen, dan vallen ze wel onder die categorie en zou dat ook terecht zijn gezien de risico's. In principe zou dat bij benzine niet het geval moeten zijn. In het geval van methanol was die opslag vroeger om specifieke reden uitgezonderd, maar binnen de systematiek van het Bal worden die specifieke uitzonderingen in de vergunningplicht niet meer opgenomen.

Vraag: In welke gevaar categorie valt stikstof? Het is geen oxiderend gas, wel verstikkend.

Antwoord

Stikstof H280 ADR klasse 2.

In het Bkl komt de opslag van stikstof in tanks terug in categorie A8.